Verwonder je

13 september 2018

Bij de halte Artis duwt een jonge moeder met zwart haar en groene en paarse lokken een kinderwagen de tram in. In de wagen zit haar zoontje die me met grote ogen aankijkt. Achter hun volgt een jonge oma. “Zo, dat was Artis.” De kinderwagen wordt vlak naast mij geparkeerd. “Zwaai maar even naar die mevrouw,” zegt de jonge moeder voordat ze gaan zitten. Door haar woordkeuze voel ik me plotseling 10 jaar ouder. Het jongetje glimlacht breed en zwaait enthousiast naar me. Ik zwaai terug. “Wat een mooie blauwe ogen heb je.” Hij is vast nooit eerder in Artis geweest, zo twinkelen zijn ogen. Hij kijkt naar me alsof hij sneeuw ziet branden, of misschien zelfs voor het eerst sneeuw ziet. En hij lacht, niet alleen met zijn mond, maar ook met zijn ogen, zijn neus, zijn lichaam. Hij leunt voorover in zijn kinderwagen en bestudeert elke porie van mijn huid. Als ik zijn kant op kijk, beginnen we direct aan een staarwedstrijdje

“Vond je het leuk in Artis?” vraagt zijn oma. “Zeg maar olifant.” Zonder twijfel herhaalt het jongetje zijn oma. Dan richt hij zijn blik weer op mij. “Ken je deze ook?” Ik trek mijn trui recht en laat hem de oranje vos zien die erop staat. “Dit is een vos.” Hij kijkt naar mijn trui, maar maakt geen blik van herkenning. “Zeg maar vos,” zegt oma. Waarschijnlijk is hij in zijn dierenboek nog geen vos tegengekomen.

Als hij een visuele kaart van mijn gezicht heeft gemaakt, begint hij met een inspectie van mijn schoenen. Zijn hoofd wiebelt een beetje, zoals een baby die nog niet genoeg kracht heeft in zijn nek om zijn hoofd rechtop te houden. Dan besluit hij de kaart van mijn gezicht nog wat gedetailleerder te maken. Zijn volharding is sterker dan een kat die een scharrelende muis in de gaten houdt. Geen elke beweging mag hem ontgaan, anders verliest hij zijn prooi. Maar een kat zal nooit van zijn moeder horen dat hij niet mag staren. Ik kijk weer naar het jongetje, hij geeft geen kik. Ik wacht het moment af dat zijn moeder tegen hem zegt dat hij niet zo mag staren.

De hele rit voel ik dat hij naar me kijkt en door zijn verwondering gaan mijn gedachten op volle toeren. Ik ga op zoek naar herinneringen, momenten waarop mijn onmisbare aangeboren nieuwsgierigheid aan banden werd gelegd. Mijn moeder me zei dat ik niet mocht wijzen, staren, hardop dingen zeggen over wat me opviel aan mensen. Dus kijk ik nu vanuit mijn ooghoeken naar mensen, en doe alsof ik niet luister naar gesprekken. Ik ben minder gaan kijken, minder gaan luisteren, minder nieuwsgierig geworden, en voelde me schuldig als ik het wel was.

Doordat ik in mijn eigen observaties werd beperkt, moest ik het doen met verhalen van andere mensen, zonder dat ik die kon controleren op hun feitelijkheid. Oordelen vellen deed ik door de ogen van een ander. Ik ontwikkelde een argwaan tegenover mensen waar mijn ouders ook niets mee hadden, mensen die ook maar een beetje gek leken te doen. Blikken vermijden. Mijn oren dichthouden. Niets mee te maken.

Deze knul staart nog niet. Hij kijkt, neemt alles in zich op en verwondert zich. Pas als zijn moeder zal zeggen dat hij niet mag staren, zal hij zich steeds bewuster worden van zijn eigen blik. Maar als iemand naar je kijkt, betekent dat nog niets, of misschien zelfs iets goeds. Ik hoop dat deze jongen zich mag blijven vergapen aan alles wat hij tegenkomt, want je kunt zo veel wonderlijks zien.

De uitslag van de staarwedstrijd: 10-1 voor hem.