Woorden zoeken voor wat van waarde lijkt en blijkt

Riekje van Osnabrugge
20 mei 2020

In deze tijd van Covid-19, de intrede van de anderhalve-meter-maatschappij schoot mij dit gedichtje van Toon Tellegen te binnen. 

Ooit, lang geleden, toen we nog niet verhinderd werden fysiek in elkaars buurt te komen, las ik die woorden als een metafoor voor onze manier van omgaan met de eigen moraal. Het gedicht confronteert me, zo opgevat, met mijn o, zo herkenbare eigen voornemen nu eens echt voet bij stuk te houden. Vast te houden aan mijn idealen, zonder water bij de wijn (of voor moslims of geheelonthouders: bij de thee) te doen. Te stáán voor wat ik vind, geen compromissen te sluiten, geen toegeeflijkheid te tonen om maar aardig gevonden te worden. STOP! Tot hier en niet verder. Dit is mijn grens!

Maar dan komt dat even zo herkenbare vervolg: ‘Toen ik verder ging..’. Het staat er haast gelaten, zo gaat dat nou eenmaal met mij. Niet eens: “O, wat erger ik mij aan mezelf dat ik toch verder ging dan mijn eigen gestelde regel.” Ik bespeur er ook geen schuldgevoel in, noch een verwijt aan anderen die mijn streep bruut negeerden. (Binnen het kader van #METOO zou wellicht een daaraan gewijde extra zin zeker en terecht niet misstaan, maar dan gaat de rest van de clou van dít gedicht de mist in). De focus hier ligt op de streep die ik zelf trek en waarover alleen ik kan beslissen of ik die wil overschrijden of niet. En zoals dat gaat bij mij, zo lees en herken ik, koos ik voor de eerste optie: ik ging (toch) verder, ondanks die zelfgetrokken streep.

Maar de zin is nog niet af. Toen ik verder ging…. trok ik een nieuwe streep. Kennelijk heb ik toch wel behoefte aan een soort van grens, waarom trek ik anders een nieuwe?

Als ik dit ‘verder gaan’ lees als een beschrijving in de tijd, kan ik het ook nog zo opvatten: naarmate ik ouder word (verder ga in de tijd), realiseer ik mij als ik terugkijk, dat ik steeds vaker mijn scherpe eigen regels versoepelde. Leven zonder normen is haast ondoenlijk, maar in de loop der tijd hanteerde ik steeds nieuwe, ruimere normen, die met mijn voortschrijdend inzicht meegroeiden, wijzer en milder als ik ben geworden.

Dan merk ‘ik’ op dat ik niet de enige ben die zo marchandeert (of milder word): overal zag ik mensen etc. Hoe voelt dat? Wat betekent de constatering dat ik niet de enige ben in het steeds weer over de eigen strepen heen stappen? Zo zijn wij mensen nu eenmaal? Vergoelijkt dat? Of is het toch een oproep aan mijzelf niet zo streng voor mezelf te zijn, omdat ik ook maar een mens ben? Is het hoopvol me te realiseren dat ook anderen best milder kunnen worden als ze verder gaan in de tijd?

Intrigerend vind ik dat haastig en ernstig, dat nu volgt. Hoezo? Zijn wij mensen dan altijd zo bewust en serieus aan het nadenken over onze eigen normen, onze eigen morele grenzen? Of zorgt onze haast ervoor dat we het juist niet zo nauw nemen met onze eigen regels en ze daarom oprekken? En maakt het dan uit dan de zon schijnt? Maakt zonneschijn mij wellicht losser, toleranter? 

Waarom tenslotte staat dit hele gedicht trouwens in de verleden tijd? 

Op zich heb ik inmiddels genoeg vragen om over na te denken als ik dit gedicht lees.

Maar dan krijgen we de C-crisis. Waarin ook strepen worden getrokken. In eerste instantie door een instantie buiten ons: het RIVM, de regering. We worden opgeroepen (we leven nog steeds in een democratisch land, niet in een dictatuur) om anderhalve meter afstand te houden tot elkaar. We lopen wel kans beboet te worden als we daar geen gehoor aan geven. Is er nu nog wel sprake van een ‘ik’ die een streep kan trekken? Of zijn we in Nederland juist heel veel verschillende ikken, die allen hardnekkig en eigengereid toch een eigen interpretatie van die coronaregels hanteren? Hebben we het naar eigen idee nodig om binnen die strikte overheidsregel toch ook nog zelf extra strepen te kunnen trekken? Voor ons gevoel een ‘ik’ te kunnen blijven? Hoe gaat dat verder?

Dit zie ik NU om mij heen:

De zon schijnt

en overal zie ik mensen,

haastig en ernstig,

en (bijna) iedereen trekt een streep

iedereen gaat verder.

Hopelijk kunnen we deze laatste regel nu ook anders lezen: als we in deze crisis allemaal maar echt steeds ernstig in onze haast die streep blijven trekken, in elke nieuwe ontmoeting opnieuw en ons daar echt aan houden, wie weet gaat iedereen (die straks nog leeft) dan ook echt verder. Straks. Zodat we aan het eind van dit alles wel weer zelf mogen bepalen welke strepen we trekken. Om die vervolgens naar eigen inzicht ook zelf weer te overschrijden. Zonder gevaar voor eigen of andermans/vrouws leven.

De zon schijnt!

Riekje van Osnabrugge, 12 april 2020